Geschiedenis

De Brusselse geslachten

De Brusselse geslachten gaan tot minstens de 13e eeuw terug. In het begin van de 14e eeuw, in 1306 meer bepaald, belooft Jan II, hertog van Brabant, de geslachten dat ze zullen worden «hersteld» in hun monopolie op het bestuur van de stad, een monopolie dat ze, zo preciseert hij, «onder zijn vader, zijn grootvader en zijn voorouders» genoten.
In de Brabantse steden groepeerden de geslachten bevoorrechte families die de schepenambten onderling verdeelden. Het lidmaatschap van een dergelijke oligarchie ging in alle lijnen over, zowel via de vrouwen als via de mannen. Gewoonlijk wordt aangenomen dat dit systeem gebaseerd was op het bezitten van stadsgronden.
In Brussel waren er zeven geslachten. Ze droegen de volgende namen: Coudenberg, Roodenbeke, Serhuyghs, Serroelofs, Sleeus, Steenweeghs en Sweerts .
Net als bij elke andere oligarchie huwden de nazaten van de geslachtsverwante families vaak onderling met elkaar zodat veel leden van de geslachten er zich al snel op konden beroepen tot verschillende geslachten te behoren. In 1375 beslisten hertogin Johanna, de kleindochter van Jan II, en haar gemaal Wenceslas van Bohemen dat men, om schepen of deken van het lakengilde te worden, voortaan een geslacht moest kiezen en er heel zijn leven moest toe behoren, zonder te kunnen veranderen. Alle leden van de geslachten van meer dan 28 jaar oud moesten zich bij de stadsklerk in een geslacht inschrijven en zich laten vergezellen door twee schepenen die het lidmaatschap van het geslacht voor echt moesten verklaren. De bedoeling daarvan was te vermijden dat verschillende broers de schepenambten zouden monopoliseren door, naargelang de mogelijkheden, een of andere afstamming te gebruiken.
Tot in 1421 kwamen de politieke ambten exclusief de leden van de geslachten toe. In dat jaar moest hertog Jan IV het «groote brusselsche charter» toekennen. Daarin beloofde hij de gilden – in «naties» gegroepeerd – dat ze de macht met de leden van de geslachten mochten delen. Het magistraat telde voortaan tien afgevaardigden van de geslachten en negen van de naties. Het schepenambt zou tot aan het einde van het Ancien Régime het alleenrecht van de geslachten blijven.
Van in het begin leidden de schepenen de stad en spraken ze recht onder de controle van een ambtenaar van de hertog, de amman. Het beginsel van schepen via afstamming lijkt heel wat vroeger dan in 1375 in zwang te zijn geweest, maar het staat vast dat vanaf dat jaar elk geslacht om de drie jaar drie kandidaten voordroeg bij de hertog, die er een schepen uit verkoos zodat elk geslacht vertegenwoordigd was. Tussen 1421 en 1581 (herinvoering van het katholicisme) doorbrak de vorst dat evenwicht vanwege de burgeroorlog van 1420. De schepenen uit de korte protestantse periode (1575-1581) waren echter niet onderworpen aan het gezag van de hertog, ze behoorden zelfs niet allemaal tot een geslacht.
Vanaf 1334 werden de schepenen in hun taken bijgestaan door twee ontvangers die ook tot een geslacht behoorden en die instonden voor de inkomsten en uitgaven van de stad. Vanaf 1343 werden de schepenen bijgestaan door tien – later acht – «peijsmakers», die moesten oordelen over geschillen en zaken van slagen en verwondingen. Daarnaast waren en ook nog de raadsheren, voormalige schepenen en gildedekens. Het ambt van burgemeester werd in 1421 in het leven geroepen. De twee burgemeesters oefenden hoofdzakelijk gerechtelijke functies uit. De ene was afkomstig uit de geslachten, de andere uit de gilden. Er waren ook overmemboiren, die belast waren met de controle over de voogdijen en de «generaele caritaetmeesters» die in 1539 in het leven werden geroepen. Die moesten instaan voor de controle op de caritatieve instellingen en het beheer van bepaalde liefdadigheidsinstellingen.
In 1550 wordt Jean de Locquenghien, lid van een geslacht en voormalig schepen en burgemeester van Brussel, tot opperopzichter van de vaart benoemd om de werken voor het graven van het kanaal van Willebroek, dat in 1561 zou worden ingehuldigd, te controleren. Daarna moest het «superintendenschap» instaan voor het beheer van de exploitatie van het kanaal. Jean de Locquenghien zou dat ambt blijven uitoefenen tot aan zijn dood in 1574.
Tot slot moeten we ook melding maken van de burgerwacht van Brussel die de poorten en wallen moest verdedigen en de orde binnen de stadsmuren moest bewaren. De tien kapiteins van de burgerwacht behoorden allemaal tot een geslacht .

De toetreding tot de geslachten

De toetreding tot de geslachten hing af van de schepenen die de bewijzen van het lidmaatschap van een bepaald geslacht ontvingen. Die bewijzen werden opgesteld op basis van getuigenissen en de stadsregisters, waaruit bleek dat de betrokkene van een geslacht afstamde. Vanaf de 17e eeuw moesten de kandidaten voor toetreding hun bewijzen voorleggen aan de geslachten zelf en legde het nieuwe lid van het geslacht de eed af voor de voorzitter van het geslacht.
Enkel mannen konden tot een geslacht toetreden, gewoon omwille van het feit dat destijds enkel mannen openbare ambten mochten bekleden. Men moest wettig geboren zijn en – wellicht vanaf 1585 – het katholieke geloof aanhangen. Er was voorzien in een rehabilitatie voor degenen van wie de ouders een ambacht zouden hebben uitgeoefend. Onnodig te vermelden dat zelfs niet in overweging werd genomen dat de kandidaat zelf een ambacht zou hebben uitgeoefend, aangezien de inwoners van Brussel destijds waren ingedeeld naargelang ze behoorden tot een geslacht of een gilde. Een brouwer, leerlooier of edelsmid kon het dus vergeten de voorrechten van de geslachten op te eisen. In de geslachten vond men echter wel groothandelaars, procureurs, advocaten en magistraten terug. Vanaf de 14e eeuw vinden we in de lijsten van de geslachten tal van ridders en leden van de families van landheren uit het Brusselse ommeland.
De sociale mobiliteit was even groot als vandaag, zo niet groter. Zo zien we in de loop der tijden steeds nieuwe namen opduiken in de registers van de geslachten, aangezien het lidmaatschap van een geslacht zowel aan moeders- als aan vaderskant werd doorgegeven. De toetreding tot een geslacht was vanuit dit oogpunt een belangrijke stap in het opklimmen op de sociale ladder van een familie.
Afstamming van een geslacht
Om de zeven geslachten te herdenken, stichtten een aantal personen in 1961 de Vereniging der afstammelingen van de Brusselse geslachten. De vereniging wil voornamelijk alle initiatieven ter illustratie van Brussel en zijn ommeland ondersteunen en de gewone leden en hun kinderen bijstaan in het verkrijgen van studiebeurzen die zijn voorbehouden aan de afstammelingen van de Brusselse geslachten of wil er voor hen nieuwe in het leven roepen.
Bij de oprichters waren abbé Desmet, stichter-voorzitter, graaf Thierry de Limburg Stirum, burggraaf (Charles) Terlinden, graaf (Henri) t’Kint de Roodenbeke, de heer Maurice Braun de ter Meeren en dr. Spelkens, net als de heer Henry-Charles van Parys die lange tijd referendaris was. Tal van nieuwe afstammingen werden teruggevonden dankzij het monnikenwerk van de heer François Schoonjans dit de Coudenberg.
De Vereniging der Afstammelingen van de Brusselse Geslachten onderhoudt contacten met de «Koninklijke Vennootschap Ommegang Oppidi Bruxellensis». Tal van leden van de vereniging vervullen een bepaalde rol tijdens het uitgaan van de Ommegang, in het bijzonder die van hun voorvaderen, de schepenen van de geslachten. De vereniging organiseert ook tal van conferenties en bezoeken aan tentoonstellingen. Sinds 1962 geeft ze een bulletin uit waarvan de collectie ondertussen een schat aan informatie vormt voor degenen die meer willen weten over de oude Brusselse families. Het is in een nummer van dit bulletin dat de afstamming van een geslacht van de leden van de vereniging door erereferendaris Baudouin Walckiers werd geactualiseerd. In dit werk wordt elk lid slechts eenmaal vermeld, zelfs als hij zijn afstamming van verscheidene geslachten bewezen heeft, maar de andere afstammelingen kunnen worden teruggevonden door het combineren van de verwijzingen tussen de afstammelingen.
Verschillende leden hebben hun afstamming in de zeven geslachten kunnen bewijzen, sommigen zelfs in de zeven geslachten via zowel hun moeder als vader. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Koning, prinses Astrid en prins Laurent, aangezien de commissie van bewijzen heeft kunnen vaststellen dat zowel Koningin Paola als Koning Albert II van de zeven geslachten afstammen .

 
Christophe DE FOSSA
 

 

 

[1] Enkel over de toetredingen tot het geslacht-Roodenbeke werd nog niets gepubliceerd. De toetredingen tot de andere geslachten werden in diverse publicaties bestudeerd: Cahiers bruxellois, 1956-1958 (Serhuyghs), Genealogicum belgicum, 1963 en 1972 (Sweerts & Steenweeghs), Tablettes du Brabant, 1964 (Sleeus), Recueil des Tablettes du Brabant, 1975 (Coudenberg), De Brusselse Geslachten, 2002 (Serroelofs).

[2] Zie † Henry-Charles van Parys, La garde bourgeoise de Bruxelles sous l’Ancien Régime et ses capitaines, Brussel, 2001.

[3] Zie Filiations lignagères bruxelloises contemporaines, in De Brusselse Geslachten, nrs. 174 & 175, 2015.