Te volgen weg

 

De kandidaat moet bewijzen dat hij afstamt van een persoon die vóór 1795 werd toegelaten tot een van de Geslachten van Brussel of van wie bekend is dat hij in het bestuur van de stad een ambt heeft uitgeoefend dat voorbehouden was aan de leden van de Geslachten (schepen, burgemeester, ontvanger van de Geslachten, kapitein van de burgerwacht, superintendent van het kanaal, patricische ‘peismakers’, patricische raadsheren enzovoort).

Zie dienaangaande onder meer:

  • Doyens et huit du collège de la gilde de la draperie de la ville de Bruxelles, tant des sept nobles lignages que des neuf nations de ladite ville, commençant à l’année 1325 jusqu’en 1794 (handschrift van de Koninklijke Bibliotheek, fonds Goethals, 123);
  • Philippe de CANTILLON, Délices du Brabant et de ses campagnes…, Amsterdam, 1757 (deel IV, bijlage, blz. 14 en volgende: lijst van de ammans, burgemeesters en superintendenten van het kanaal);
  • HENNE en A. WAUTERS, Histoire de la Ville de Bruxelles, Brussel, 1845 (deel II, blz. 506 en volgende);
  • Jean Désiré Philippe VANDERMEULEN, Liste des personnes et des familles admises aux lignages de Bruxelles depuis le XIVesiècle jusqu’en 1792. Avec une introduction sur l’histoire des lignages, Antwerpen, 1869;
  • WAUTERS, Les plus anciens échevins de la Ville de Bruxelles. Essai d’une liste complète de ses magistrats pour les temps antérieurs à l’année 1339. Brussel, Annales de la Société d’Archéologie de Bruxelles, 1895;
  • Henry-Charles van PARYS, La Garde Bourgeoise de Bruxelles sous l’Ancien Régime et ses Capitaines. De Brusselse Geslachten (tijdschrift van de Vereniging der Afstammelingen van de Brusselse Geslachten), nr. 152, 2001-2003;
  • René LAURENT en Claude ROELANDT, Les échevins de Bruxelles (1154-1500), Leurs sceaux (1239-1500), Algemeen Rijksarchief, 2010. Deze publicatie bestaat uit drie delen. In het eerste deel presenteren de auteurs een lijst van de schepenen van Brussel tussen 1154 en 1500. Deze lijst is opgesteld op basis van een zeventiende-eeuws handschrift dat is bewaard in de Koninklijke Bibliotheek van België en dat is opgenomen in het tweede deel van het boekwerk. Ten slotte bevat het derde deel een beschrijving (met foto) van alle bekende zegels van die schepenen;
  • Fasti Senatorii et Consulares Bruxellenses. Koninklijke Vereniging der Afstammelingen van de Brusselse Geslachten, 2011;
  • De registers van de Geslachten, waarover meer hieronder.

 

Deze afstamming moet per generatie bewezen worden op een wijze die geen ruimte laat voor vergissingen ten gevolge van homonymie. Aangetoond dient dus te worden dat X die de echtgenoot is van Y, dezelfde persoon is als X die het kind is van A en B.

De Commissie voor de Bewijzen aanvaardt in algemene zin documenten die authentiek worden geacht, dat wil zeggen afkomstig zijn van een overheidsinstantie (in tegenstelling tot documenten die zijn opgesteld door een particulier). Niettemin behoudt zij zich het recht voor te oordelen „van geval tot geval”.

In dit verband kan worden verwezen naar:

A.  Particuliere archieven (die in het algemeen worden bewaard door de betrokken families):

 

  • trouwboekjes, waarbij drie generaties in één document worden genoemd: de echtelieden, hun respectieve ouders en hun uit het huwelijk geboren kinderen, met vermelding van plaatsen en data;
  • afschriften van akten van de burgerlijke stand, notariële akten enzovoort;

B.  Openbare archieven (die worden bewaard in de gemeentehuizen, bij notarissen of in archiefdepots van gemeenten, van de Kerk of van de Staat):

 

  • uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand (vanaf juli 1796/thermidor van het jaar IV). De gegevens in huwelijksakten zijn het meest bruikbaar om een afstammingslijn te bewijzen, omdat daarin twee generaties (de echtelieden en hun respectieve ouders) worden vermeld en soms drie generaties (wanneer de ouders van de echtelieden zijn overleden, worden soms de grootouders genoemd). Overlijdensakten zijn ook zeer nuttig, aangezien daarin de echtgenoot of echtgenote en soms de ouders bij name worden genoemd.  Opgemerkt dient te worden dat de oudste akten van de burgerlijke stand soms zijn overgeschreven in de parochieregisters (in het algemeen tot aan het einde van het jaar IV);
  • gezinssamenstellingen, zoals die voorkomen in de volkstellingsregisters (tussen 1795 en 1846) of in de bevolkingsregisters (vanaf 1846) Daarin worden per gezin alle personen vermeld die onder hetzelfde dak wonen, de tussen hen bestaande verwantschap, alsook data en plaatsen van geboorte, huwelijk en – in de bevolkingsregisters – overlijden;
  • akten die gebaseerd zijn op de parochieregisters (tot 1796). De oudste akten (in het algemeen vóór 1780) bevatten zeer weinig gegevens (met name in de huwelijksakten worden de namen van de ouders slechts zelden vermeld). Vaak kan een afstammingslijn dan ook slechts worden bewezen door meerdere parochieakten over te leggen of door dergelijke akten aan te vullen met andere betrouwbare bronnen;
  • andere akten die afkomstig zijn van de kerkelijke overheid, zoals dispensaties wegens bloedverwantschap. Wanneer verwante personen met elkaar wensten te trouwen, moesten zij een dispensatie van beletsel aanvragen, waarbij zij een stamboom dienden over te leggen waaruit hun onderlinge band bleek. Deze documenten worden bewaard in de archieven van het bisdom. Fonds Goethals, G 805 (handschriften);
  • notariële akten of akten die worden verleden voor de schepenbank („schepenbrieven”). De meest nuttige akten zijn de akten van verdeling na overlijden (waarin op nauwkeurige wijze de legatarissen en hun relatie tot de overledene worden genoemd), de testamenten (aangezien deze door de betrokkene zelf zijn opgesteld), huwelijksakten (waarin de echtelieden en hun respectieve ouders worden vermeld) enzovoort;
  • in Vlaanderen de staten van goed, waarin de opeenvolgende bezitters van een goed worden vermeld; evenzo de registers van de Twintigste Penning (een belasting van 5 %).

C. Koninklijke Bibliotheek van België (Albertina). Handschriftenkabinet.

 

  • Het Fonds Houwaert bestaat uit de werken van Joannes Baptist Houwaert (1626-1688). Als schepen en secretaris van de stad Brussel had hij toegang tot de (in 1695 door brand verloren gegane) oude schepenregisters, die hij onophoudelijk overschreef. Op basis daarvan stelde hij meer dan vijftig registers met genealogieën op, alsook kwartierstaten en bewijsstukken. Bovendien schreef hij meer dan tachtig delen van Miroir des preuves qui ne flatte point, die fragmenten van de oude schepenregisters bevatten. Zijn werk werd vervolledigd door zijn opvolgers en leden van zijn familie (Louis d’Ursel, Jacques Joseph François Houwaert, Jean Baptiste en Martin Charles de Grez …). Deze analyses van akten worden als bewijs aanvaard. De raadpleging van het werk van Henry-Charles van PARYS, Inventaire analytique du fonds Houwaert-de Grez, Brussel, Genealogicum Belgicum, nr. 9, 1971, kan nuttig zijn om zich te oriënteren.

De Commissie voor de Bewijzen behoudt zich het recht voor om naast genealogische overzichten een afschrift uit Joannes Baptist Houwaerts boek van de bewijzen (Liber probationum) te eisen.

D. Gedrukte bronnen

a) De door onze vereniging uitgegeven Filiations Lignagères Contemporaines (hedendaagse filiaties van de Geslachten), waarin de door de VABG sinds haar oprichting reeds aanvaarde filiaties zijn opgenomen.

b) De delen van de Etat présent de la noblesse belge, waarin vanaf het begin als uitgangspunt heeft gegolden dat enkel dient te worden vertrouwd op gegevens van de burgerlijke stand, zonder rekening te houden met gegevens die eventueel zijn verstrekt door de betrokken families. De genealogische gegevens van elke familie worden voorafgegaan door een korte notitie die een beschrijving van de wapens, een historiek van de toelating tot de adelstand en een bibliografie bevat. Vandaag de dag zijn enkel de derde en de vierde reeks van deze verzameling bruikbaar.

c)  De registers van de Geslachten, waarvan de handschriften worden bewaard door verschillende instellingen (Archief van de stad Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Algemeen Rijksarchief …), maar waarvan belangrijke gedeelten zijn uitgegeven.

a. Geslacht Serhuyghs: Anne LIBOIS, Une source inédite d’histoire sociale bruxelloise sous l’Ancien Régime : les Registres aux Résolutions et Admissions du Lignage Serhuyghs à Bruxelles (1528-1794). Brusselse Cahiers, deel I, aflevering IV e.v., Brussel, 1956-1958.

b. Geslacht Sweerts : Nicole DECOSTRE, Les registres du Lignage Sweerts. Admissions et Résolutions. Genealogicum Belgicum, nr. 5, 1963.

c. Geslacht Sleeus: Emile SPELKENS, Le Lignage Sleeus, Tablettes du Brabant, verzamelband VIII, 1964.

d. Geslacht Steenweeghs: Monique MARCHAL-VERDOOT, Les registres du Lignage Steenweeghs. Admissions et Résolutions. Genealogicum Belgicum, nr. 10, 1972.

e. Geslacht Coudenberg: Monique MARCHAL-VERDOOT, Les registres du Lignage Coudenberg. Admissions et Résolutions. Tablettes du Brabant, verzamelband V, 1975.

f. Geslacht Serroelofs: Monique MARCHAL-VERDOOT, Les registres du Lignage Serroelofs. Admissions et Résolutions. De Brusselse Geslachten (tijdschrift van de Vereniging der Afstammelingen van de Brusselse Geslachten). Speciaal nummer. 2002.

g. Geslacht Roodenbeke: in voorbereiding.

 

d) De uitgave van het „Handschrift De Roovere” (Koninklijke Bibliotheek, Handschriftenkabinet, nr. 19.459), dat de door schepen G.-J. De Roovere aan het einde van de achttiende eeuw verzamelde filiaties bevat op grond waarvan personen konden worden toegelaten tot de Geslachten. Van dit handschrift heeft de heer PATERNOSTRE de LA MAIRIEU een transcriptie gemaakt die is gepubliceerd in Tablettes du Brabant, verzamelbanden X en XI.

e) Het boekwerk Poorters van Brussel/Bourgeois de Bruxelles van J. CALUWAERTS (en H. SIMONART voor deel 3), Poortersboeken van het Hertogdom Brabant (II).

 

f) Van Meiseniersbloed (J. LINDEMANS, door J. CALUWAERTS in 1998 herziene en verbeterde uitgave), Vlaamse Vereniging voor Familiekunde, afdeling Vlaams-Brabant. Lijst met ongeveer 10 000 personen die tussen de vijftiende en het einde van de achttiende eeuw in staat waren te bewijzen dat zij de erfelijke status van meisenier bezaten.

g) LINDEMANS, Meiseniers van Gaasbeek, Brabantica VII, eerste deel. Brussel, Genealogicum Belgicum, 1964. Ongeveer zeventig personen die in de achttiende eeuw voor de schepenbank van Itterbeek hun afstamming hebben bewezen, ook in dit geval met het oog op de erkenning van de erfelijke status van meisenier.

h) Gedrukte genealogieën.

 

Wat de werken onder d) tot en met h) betreft, dient daarnaast een afschrift van het originele document of van de originele documenten te worden overgelegd waarop de respectieve auteurs zich baseren.

 

Kunnen daarentegen niet worden aanvaard:

  • van het internet afkomstige informatie;
  • geboorte- en huwelijksaankondigingen en overlijdensberichten, aangezien al deze documenten afkomstig zijn van de betrokken familie en niet van een erkende autoriteit;
  • elke publicatie die niet vergezeld gaat van bewijzen.

 

Alle documenten die hierboven niet zijn vermeld, kunnen alleen worden aanvaard na een daartoe strekkende beslissing van de Commissie voor de Bewijzen, die de waarde van die documenten op soevereine wijze beoordeelt.

 

De Commissie voor de Bewijzen aanvaardt enkel fotokopieën of foto’s die van goede kwaliteit en volkomen leesbaar zijn. Bovendien kan zij een transcriptie van de belangrijkste regels verlangen. De afschriften hoeven niet gewaarmerkt te zijn, maar elk stuk moet geïdentificeerd zijn aan de hand van een referentienummer en een nauwkeurige vermelding van de bewaarplaats.

Getypte of met de hand vervaardigde afschriften moeten zijn voorzien van het zegel van de autoriteit waardoor zij zijn afgegeven. Personen die hun genealogie wensen te bewijzen, dienen van alle bewijsstukken drie afschriften te bezorgen, waarbij op elk bewijsstuk duidelijk de betreffende generatie (bijvoorbeeld „aansluiting van generatie IV op generatie III”) wordt vermeld.

De te onderzoeken dossiers mogen niet worden ingediend in elektronische vorm, maar alleen in gedrukte vorm met gebruikmaking van het speciaal daartoe bestemde formulier.

Opmerking verdient dat tot 1375 (verordening van hertogin Johanna van Brabant en haar echtgenoot Wenceslaus van Luxemburg van 17 juni 1375 – zie Henry-Charles van PARYS, Généalogie des familles inscrites aux Lignages de Bruxelles en 1376, Brussel, Genealogicum Belgicum, 1971) een en dezelfde persoon tot meerdere Geslachten kon behoren. Daarna kon hij nog slechts deel uitmaken van één Geslacht, ook al kon hij (op grond van zijn verschillende stamreeksen) aanspraak maken op het lidmaatschap van meerdere Geslachten.

Dientengevolge kan degene die erin slaagt te bewijzen dat hij afstamt van een persoon die vóór 1375 een ambt heeft uitgeoefend dat voorbehouden was aan de leden van de Geslachten, zich beroepen op de afstamming van alle Geslachten waartoe die persoon behoorde. Indien de referentiepersoon daarentegen na 1375 een dergelijk ambt heeft uitgeoefend, kan de kandidaat slechts verzoeken om toelating tot één Geslacht.

 

De afstammelingen van een tot een Geslacht behorende persoon die tijdelijk in een ander Geslacht werd opgenomen bij gebreke van verkiesbare leden van het laatstbedoelde Geslacht, kunnen zich niet beroepen op de afstamming van dit „tijdelijke” Geslacht, precies omdat deze opneming tijdelijk (voor de duur van één jaar) was (zie onder meer Les registres du Lignage Serroelofs, blz. 104, noot 202)

 

De leden van de Commissie voor de Bewijzen

Christophe Defossa (referent)

Alain  Van Dievoet

Michel Vanwelkenhuyzen

(Juni 2018)